Analyse: Mijn liefje is een beest: dierlijke metaforen

 

Als de geliefde rechtstreeks wordt aangesproken, zijn de metaforen nogal flets: broer (uma), zoon (mmi, mami), zus (xeiti) en de meest avontuurlijke: bondgenoot (liff). In de loop van de izri wordt het soms spannender. Vooral dieren zijn een inspiratiebron, met name vogels. Deze beelden worden vooral gebruikt in de poëzie van mannen uit de eerste drie decennia van de twintigste eeuw. Vanaf de jaren vijftig komen ze slechts sporadisch voor.

Gazellejong

Het beeld van het gazellejong lijkt geïnspireerd op de klassiek-Arabische of Andalusische poëzie, want volgens mij was de gazelle, of antilope, in het begin van de twintigste eeuw al lang uitgestorven in de Rif. Ze hadden daar dus nog nooit een gazelle gezien. Dat gold overigens ook voor de Andalusiërs. Het kan natuurlijk ook een beeld uit het literaire geheugen zijn. De wolf was in het begin van de twintigste eeuw ook al lang uitgestorven in Nederland, maar toch ken ik heel wat verhalen en rijmpjes over wolven. Ik was er doodsbenauwd voor.

Een opvallend detail is dat het gazellejong zowel kan staan voor een vrouw als een man. De vrouwelijke vorm is tiɣidt uuzɣar, de mannelijke iɣid uuzɣar. Of dit beeld ook in de Arabische en Andalusische poëzie kan verwijzen naar de mannelijke geliefde, weet ik niet.

Het beeld wordt overigens ook enkele keren als rechtstreekse aanspreking van de geliefde gebruikt. In de izran van Biarnay (vooral Temsamane en Ibuqquyen) komt het gazellejong niet voor.

Bu-harru, vader leeuw

Mannen worden regelmatig aangeduid als bu-harru, letterlijk: vader (van de) leeuw. De combinatie met bu maakt het echter een soort uitdrukking; het is dus geen echte metafoor. Andere combinaties met bu in de izran zijn onder meer: bu-rεnani, vader van de teugels (goede ruiter), bu-rɛiun, vader van de ogen (de jongen met de mooie ogen), bu-jerwan, vader van de kikkers (Spanjaard), bu-wari, vader van het alfagras (grasvlechter). De belangrijkste bron van David Hart noemde hem vriendschappelijk bu-jij (vader van de pik). Zijn vrouw Ursula (1994) vertaalt dit als ‘grote pik’. In het Nederlands zou het eerder ‘ouwe pik’ zijn.

Afgezien van het feit dat bu-harru een vaste verbinding is, is harru niet het gebruikelijke Amazigh woord voor leeuw. Dat is het Arabische sbeɛ. Volgens Biarnay wordt harru alleen gebruikt in combinatie met bu. Het is een vaste uitdrukking voor de machtige en jaloerse echtgenoot of minnaar.

Rḥamam, duif

De meeste dierenmetaforen verwijzen naar vogels. De duif (het Arabische ḥamam) laat ik buiten beschouwing. Het is een metafoor in de izran van vrouwen van de Temsamane en de Ibuquyyen, maar deze komt bijna uitsluitend voor als een introducerende frase die los staat van de izri.  In de loop van de izri valt rḥamam-inu bijna nooit. In de izran van de Igzennayen (Renisio) komt wel twee keer een duif voor als beeld voor de mannelijke geliefde, maar dan wordt het Amazigh woord adbir gebruikt.

Rbaz en taskurt, valk en patrijs

Vooral de de taskurt en de rbaz zijn een inspiratiebron. Taskurt is een partrijs; rbaz is een roofvogel en wordt onder meer vertaald als ‘valk’. Volgens David Hart werden deze metaforen in de jaren vijftig alleen gebruikt in de izran van de imdyazen, de rondtrekkende musici (hij geeft overigens geen voorbeeld). Ook in de oudere poëzie zullen het mannenmetaforen zijn geweest. De enkele keren dat vrouwen het beeld van de patrijs gebruiken, is het in een spottende context. Het beeld van de valk ben ik helemaal niet tegengekomen.

Het meest indrukwekkend zijn valk en patrijs aanwezig in twee lange rivaliteitsizran van de Ibuqquyen (Biarnay 1917). In deze verhalende izran is de geliefde gevallen voor een andere man; ze gaan er samen vandoor. De rivaal gaat erachteraan en slaagt erin zijn geliefde voor zich te winnen. Het achtervolgde tweetal wordt voorgesteld als twee overvliegende vogels of valken, maar in de loop van de izri krijgen vooral de mannen een metafoor. In izri 41 zijn de rivaal en de echtgenoot respectievelijk de rode wouw (tsiuent) en de valk (rbaz). De begeerde vrouw noemt haar man ook ‘de hond met de zwarte nek’, om haar ex-minnaar te waarschuwen voor het geweld van haar man. Het is een uitdrukking vergelijkbaar met bu-harru. De vrouw wordt in deze izri voorgesteld als een patrijs (taskurt). In izri 39 zijn rivaal en man respectievelijk bu-harru en het everzwijn.

Valk en patrijs komen ook in een aantal andere izran voor, meestal in een erotische context. De patrijs waar het om gaat is de Barbarijse patrijs; de Europese komt niet voor in de Rif. Het beestje heeft een prachtig gekleurd verenkleed. Voor zover ik kan nagaan, hebben zowel mannetje als vrouwtjes deze mooie tekening.

Naar welke vogel het woord rbaz verwijst, is minder duidelijk.

Wil de echte rbaz zich bekendmaken?

Het woord rbaz is ontleend aan het het Arabische el-baz. In het Arabisch betekent het valk, maar de vertalingen van het Amazigh woord lopen sterk uiteen. Biarnay is de enige bron die het vertaalt als ‘valk’. Volgens Justinard is het een sperwer, volgens Renisio een gier, volgens Hart een havik. In izri 41, hierboven besproken, wordt ook het woord ibarni gebruikt, dat Biarnay één keer vertaalt als valk, één keer als torenvalk. In een noot legt hij een relatie met het Tunesisch-Arabische burni, dat ook valk betekent

Overigens staat ook de betekenis van het woord tsiuent, dat voorkomt in dezelfde izri, niet vast. Biarnay vertaalt het als (vrouwelijke) ‘rode wouw’ en legt een relatie met het Arabische siwana. De Nederlandse hoogleraar Berberstudies Maarten Kossmann vertaalt het woord usiwan in sprookjes van de Ait Iznassen als ‘adelaar’.

Het is niet uitgesloten dat rbaz een algemene term is voor ‘roofvogel’ en dat de informanten een willekeurige roofvogel hebben aangewezen bij wijze van voorbeeld. Een andere complicatie is dat een en dezelfde vogelnaam  in verschillende dialecten naar verschillende vogels kan verwijzen. Dat kan ook in twee verwante talen. Zo is de Engelse coal tit geen koolmees, maar een zwarte mees (de koolmees is een great tit). En het Nederlandse ‘spreeuw’ is verwant aan het Engelse woord voor mus: sparrow.

Maar als de acties van rbaz in de izran realistisch beschreven worden, kunnen we de meeste kandidaten gemakkelijk uitsluiten. De gier stort zich niet op zijn prooi. De sperwer komt voor in de Rif maar is te klein om een patrijs te slaan zoals ook blijkt uit het Engelse woord voor deze vogel: sparrow hawk, mussenhavik. De echte havik zou een goede kandidaat zijn. Hij is groot en jaagt ook op de grond, maar hij lijkt niet voor te komen in de Rif, al zal er wel eens een overvliegen uit Spanje.

Blijft over: de valk. Maar welke? De torenvalk is ook te klein. Het moet wel haast een slechtvalk zijn. Die komt voor in de Rif en er leeft ook een ondersoort: de Barbarijse valk. Er is echter een probleem: de slechtvalk slaat zijn prooi bijna nooit op of vlak boven de grond en de patrijs gaat maar zelden een eindje vliegen. De aanval van een slechtvalk op een patrijs zou dus vrij uitzonderlijk zijn. Het is onwaarschijnlijk dat zo’n uitzonderlijke situatie de basis is gaan vormen voor een wijd verbreide metafoor. Is het dan toch een havik en zijn de vogelverspreidingskaartjes niet precies genoeg?

De case voor de havik

Om te bepalen om welke vogel het gaat, is het zinnig om te kijken naar het jaaggedrag van deze vogels. De izran geven daar een aanwijzing voor want de metaforen rbaz en patrijs zijn meer dan kale gelijkstellingen van het beeld en het verbeelde. In twee izran, van de Ibuquyyen, worden de beelden ook in acties uitgewerkt:

Tsiuent attaḥuaq, rbaz ad-ikssi.
De wouw duikt uit de hoge hemel, maar de valk verschalkt zijn prooi. (izri 41)

Ziɣnia taskurt id-iḥaus ibarni.
Het was een patrijs die wegrende voor een overscherende valk. (izri 41)

Sausi! Taskurt diha iarsin.
Iḥauq-d xas rbaz rmiskin, tarsa jar tfaḍisin.
Stilletjes aan! De patrijs daarginds is neergestreken.
De arme valk stoof erop af, maar ze dook in het mastiekbosje. (izri 42)

De laatste twee fragmenten geven een duidelijke blik op de jachttechniek van rbaz. Het is een vogel die laag boven de grond jaagt en plotseling aan komt zetten. In het eerste fragment is minder duidelijk wat de valk doet, maar er wordt een tegenstelling geschetst tussen het open vizier van de rode wouw en het gedrag van de valk. (Het is daarbij wel de vraag of het echt om een wouw gaat, want die eet vooral aas, en dat is niet zo heldhaftig.) Biarnay gebruikt in zijn vertaling het woord enlever. Dat betekent ‘wegnemen’ of ‘ontvoeren’. Het is een vertaling van het werkwoord ikssi, waarvan de basisbetekenis waarschijnlijk ‘nemen’ is. Het is mij niet duidelijk wat hier precies bedoeld wordt, maar de dichtregel suggereert wel een listige overvaltactiek.

Dit spoort goed met de jachttechniek van de havik. Op zijn Wikipediapagina wordt deze omschreven als: “In terrein met veel dekking jaagt de havik vanaf een zitplaats of in een lage vlucht om een prooi te verrassen. Daarbij kan de vogel op korte stukken een relatief grote snelheid (80 km/u) ontwikkelen.”

Is het dan toch de havik en moet zijn verspreidingskaartje herzien worden? Of klopt geen van de vertalingen en is het een steenarend? Die komt van hoog, maar jaagt in glijvlucht laag over de grond.

Links:

Barbarijse patrijs

Barbarijse valk

Slechtvalk

Havik

Steenarend

Reacties zijn gesloten.