Verwijten (V)

 

Met name in de izran uit Biarnay maken getrouwde vrouwen hun mannen (of in één geval, hun broer) stevige verwijten. Meestal is er ook migratie in het spel.

 

11. Biarnay 1917, p.331. Temsamane.

Uni carreq uεfan, uiɣa daii-ijja?
Igga-i amjaa ugufus, inna-i: “Mjaa farina!”
Umi d a iauaḥ, iwua-i-d rizzaa-n-jjia
Inna-ii: “Ḥajeb iḍa!”

Toen de klootzak naar het oosten vertrok, aan wie heeft hij mij toevertrouwd?
Hij duwde me een sikkel in de hand en zei me: “Oogst de tarwe!”
Toen hij terugkwam, bracht hij een hobbezak voor me mee
En zei me: “En nu een sluier om!”

Biarnay:
Dit is de verontwaardigde klacht van een vrouw die zonder bestaansmiddelen wordt achtergelaten als haar man naar Algerije vertrekt. Bij zijn terugkomst neemt hij niet eens een fatsoenlijk cadeau mee en gebiedt hij haar zich te sluieren. ‘Het oosten’ slaat op Algerije. De hobbezak is letterlijk: een kleed gemaakt van een zak voor kalk.

 

16. Biarnay 1917, p. 335. Temsamane.

A rḥamam-inu
A Muḥ u-Ɛri-u-Aḥiia
Aruaḥ ai uma, cfac ẓi-tamara
Middn aarin d-rmiiat cek ura d-uqqia
Aauaḥ ẓi! aauaḥ-d! Iduer ẓi Marriia
Inia i tbriɣ n-trumiin, iεqb di macina
Aqqa-xxam-nnec ḍmεn dais iniiba
Aqqa tamuaat-nnec bṭṭan-t ruarata
Tacnbuct taqaqact, aruaḥ yalihllah!
Ai-uwer-inu, a mmmi, ix-duurn ičauin-a

O mijn duif,
O Muh, zoon van Ali, zoon van Yahya,
Kom, o mijn broer, je hebt genoeg geleden.
Anderen brengen honderd (duro) mee, jij niet eens een once.
Kom hier, kom terug – hij is weer naar de haven (van Oran) gegaan.
Hij is aan boord gegaan met de dochters van de christenen. Hij heeft met de trein gereisd.

Zie, je vrouw wordt lastiggevallen door jonge mannen.
Je land is verdeeld door de andere erfgenamen.
O helder gekleurde halsdoek, kom terug smeek ik je!
O mijn hart, o mijn zoon, oorzaak van mijn verdriet.

Biarnay:
De man van deze vrouw vertrekt elk jaar naar Algerije, zogenaamd om daar te werken, maar hij komt altijd met lege handen terug. Ze verdenkt hem ervan dat hij het houdt met christenvrouwen, maar ze smeekt hem om terug te komen en belooft het hem te vergeven.
Het woord Marriia is waarschijnlijk afgeleid van het Spaase marea (getij). In het Tamazight betekent het ‘strand’ maar het kan ook ‘haven’ betekenen, in het bijzonder die van Oran.

 

45. Justinard 1926, p.55. Igzennayen.

Alḥamaminu, a Muḥ, a Muḥ imjaren di Tasala,
Ruaḥ auma ruaḥ, ikfac zi tammara.
A qac amcan inec ṭṭsen dais inegba,
A qa tamurt inec bṭantet ruarata.
Aya Rabbi a tṣbbard urinu itcauina.

Mijn duif, O Mouh, jij die graan oogst in Tasala,
Kom terug, mijn broer, kom terug, genoeg ellende voor jou.
Hier slapen de jongens in je huis,
De erfgenamen verdelen het land onder elkaar.
O Heer, laat mijn hart deze droefenissen verdragen.

[Deze variant van Justinard laat zien dat izran de grenzen van de taqbitch konden overschrijden en ook dat lang niet alle izran originele creaties waren.]

 

15. Biarnay 1917, p.334. Temsamane.

Aa lḥamam-inu,
Kkaa a Qiuc, kkaa annauaḥ!
Uami ğa-ndğa di-Ṭanja,
Iḍa uami udğa di-aaRif.
Ya-rjuad, xlinakum εla-xeir
Aa lḥamam-inu,
Kkaa a Qiuc, kkaa annauaḥ!
Uami ğa-ndğa d-umam,
Iğa-idğa iḍa uami idğa d-amɣaa.
Ya-rjuad, xlinakum εla-xeir

O mijn duif,
Sta op, o Qiouch, sta op en laten we vertrekken!
Vroeger woonden we in Tanger,
Nu zijn we weer in de Rif.
O aanzienlijken, blijf in goede gezondheid. 

O mijn duif,
Sta op, o Qiouch, sta op en laten we vertrekken!
Vroeger was hij je broer,
Nu is hij amghar.
O aanzienlijken, blijf in goede gezondheid.

Biarnay:
Een rarour van een vrouw die Qiouch heet en samen met haar man naar Tanger is geëmigreerd. Als ze hoort dat haar broer amghar (clanhoofd) is geworden, keren ze terug naar de Rif. Ze krijgen echter een kille ontvangst. Ze legt haar klacht in de mond van haar man.
De zin ‘blijf in goede gezondheid’ is een heilwens die wordt uitgesproken zodra iemand afscheid neemt.
[Opmerkelijk is dat deze izri niet rijmt]

 

141. Renisio 1932, p.208. Ait Iznassen.

El ḥarru di tellid ur dis ula d hennuf;
Ettiskit taberkant yuwin waman ettuff.

De arrogantie waar je bol van staat, is die van een stuk onbenul;
Als de zwarte koeienstront die zich, meegevoerd door het water, heeft volgezogen.

[Als arru, net als in het Temsamane naar ‘leeuw’ verwijst, is de aangesprokene waarschijnlijk een man. Of degene die zingt, een vrouw is weet ik niet.]

 

212. Hart, 1976, p.479. Ait Waryaghar.

Ay amuray-nnaɣ, ay immis nj-asr,
Cinna mara yiqqim Khar Kwarsi adifasar.

O onze bruidegom, de zoon van een goed geslacht,
Hij wil op een stoel zitten en mensen commanderen.

[Hart licht toe dat de bruidegom een tribale gezagsdrager wil worden. Het is een vrouw die zingt.]

Reacties zijn gesloten.