In de tiende regel van het epos worden vrouwen (mogelijk) in verband gebracht met spionage: de draden waarmee ze zich omgord hebben, kunnen verwijzen naar een geheimschrift dat bestaat uit een patroon van knopen. Vrouwen spioneerden inderdaad op grote schaal, voor beide partijen. De fronten in deze oorlog waren niet gesloten en vrouwen konden zich gemakkelijker dan mannen tussen het vrije en bezette gebied bewegen. Nog begin 1926, vlak voor het eind van de oorlog, gingen vrouwen vanuit het Spaanse Melilla naar de markt in Midar in de Riffijnse Republiek (*1).
Om wat inkomsten te genereren, deden ze ook aan smokkelen. Ze kregen “fifty spanish cents” voor honderd patronen (*1). (Overigens: in de aanloop naar de oorlog, en misschien ook wel daarna, kochten de Riffijnen een deel van hun patronen en geweren van corrupte Spaanse soldaten en officieren (*2)).
Verraad
Uiteraard waren er ook mannen die spioneerden, eveneens voor beide partijen. De volgende izri is volgens de Spaanse arabiste Ekram Hammú Haddú een aanklacht tegen spionnen die de posities van de Riffijnse soldaten verraadden aan het Spaanse leger (*3):
Het vliegtuig is opgestegen, zoals de raaf dit doet.
Waar gaat het heen?, naar de berg van de Ait Waryaghar.
Moge jouw vader het bezuren, voor het vergroten van onze ellende!
Spionage speelde misschien ook een rol bij de bezetting van Dhar Ubarran. Er gaat een verhaal dat generaal Silvestre besloot zijn plan versneld uit te voeren omdat hij van informanten had gehoord dat Abdelkrim vertrokken was naar een bijeenkomst in zijn woonplaats Ajdir, een kilometer of veertig uit de buurt (*4). Dit laatste was ook daadwerkelijk het geval (*5). Een ander omstreden verhaal zegt dat de aanval niet helemaal als een verrassing kwam omdat Riffijnse medestanders in de omgeving van Anoual vuren hadden ontstoken om te waarschuwen dat er een Spaans konvooi vertrokken was (*6).
De bezetting
Volgens de Frans-Marokkaanse historicus Germain Ayache is geen van beide het geval. Het was een zorgvuldig voorbereide operatie.
De operatie werd tot op het laatste moment geheim gehouden. Om ontdekking te voorkomen moesten de militairen door nauwe kloven trekken. Als het plan zou uitlekken, zouden ze een dankbaar doelwit zijn voor Riffijnse sluipschutters. Midden in een maanloze nacht -het liep tegen het eind van de ramadan- trokken zo’n 1500 Spaanse manschappen en zo’n 500 lastdieren van het basiskamp Anoual naar Dhar Ubarran. Hemelsbreed was het negen kilometer, over het kronkelende pad was het een tocht van vijftien kilometer, die in een uur of vijf werd afgelegd. Op Dhar Ubarran bouwden ze een kamp achter rollen prikkeldraad en zandzakken, voorzien van vier kanonnen. Toen het kamp was ingericht ging het grootste deel van de manschappen weer terug naar Anoual. Ruim tweehonderdvijftig bleven er achter om het kamp te verdedigen… (*7).
Omkoping
Ook de collaborateurs zijn niet uit de lucht gegrepen. Spanje probeerde de Rif niet alleen militair onder controle te krijgen maar ook door grootschalige omkoping. Hun bondgenoten noemden ze moros amigos (Moorse vrienden). Later werden ze, wat verhullender, moros pensionados genoemd (Moren met een uitkering) (*8). Tot begin 1919 was ook de familie Abdelkrim een moro amigo (*9).
Een groot deel van de Temsamanse notabelen had zich verbonden met de Spanjaarden (*10). De Spanjaarden hoopten via hun politiek van omkoping zonder al te veel tegenstand door Temsaman te kunnen optrekken naar de baai van Al Hoceima in het land van de Waryaghar. Vanaf de andere kant (het westen) naderden intussen de Spaanse troepen van generaal Berenguer. De Waryaghar, die bekend stonden als het meest krijgshaftig, zouden dan in de tang zitten.
Harka
In reactie op deze ontwikkeling hadden de Waryaghar in het begin van 1921 een harka van enkele honderden strijders gestationeerd in het land van de Temsaman op de berg Qama, een kilometer of vijf ten zuiden van Dhar Ubarran. Het was hun taak de Spaanse troepen in de gaten te houden en zo nodig de opmars te vertragen. In april kwamen vertegenwoordigers van de Ait Waryaghar en de Ibuqquyen op Qama bij elkaar. Ze legden de eed af om tot het einde toe te blijven vechten en besloten vijfhonderd extra strijders te mobiliseren, honderd uit elke substam van de Waryaghar (*11).
De collaborerende Temsamanse notabelen werden hier behoorlijk nerveus van omdat ze de wraak van de Waryaghar vreesden; een aantal notabelen was al in gijzeling genomen door Abdelkrim. Daarom stuurden ze tot twee keer toe een delegatie naar de Spaanse generaal Silvestre om hem aan te sporen vaart te maken met de bezetting van Temsaman; ze beloofden ook militaire steun (*12). Volgens de Spaanse versie van de geschiedenis bevond zich inderdaad een kleine harka (strijdmacht) van Temsaman bij de bezetters van Dhar Ubarran.
Ook het Spaanse leger maakte zich zorgen over de groeiende militaire aanwezigheid op de berg Qama. Ze hadden het vermoeden dat ook de Riffijnen van plan waren Dhar Ubarran te bezetten, om hun de doorgang te belemmeren. Hun Temsamanse bondgenoot Mohamed Ukarach beweerde dat er een leger van drieduizend Riffijnen was samengetrokken (*13). Om de Riffijnen voor te zijn, maakte de Spaanse legerleiding een plan om Dhar Ubarran in verrassingsoperatie te bezetten.
De tegenaanval
In de romantische opvatting van de geschiedenis was de Riffijnse tegenaanval een spontane stormloop van een paar honderd in woede ontstoken Riffijnen, die een leger van wel 1500 zwaarbewapende Spaanse soldaten overrompelden. De compilatietekst bevat regels als: “Sommige strijders zijn gewapend met geweren, anderen hadden alleen sikkels.” Volgens de Frans-Marokkaanse historicus Germain Ayache was het echter een professionele militaire operatie.
De Riffijnse strijders waren verrast, toen ze ‘s morgens in alle vroegte een grote Spaanse troepenmacht zagen op Dhar Ubarran, maar ze handelden adequaat. De vijfhonderd strijders werden verdeeld in drie groepen. Twee groepen namen posities in ten noorden en ten westen van Dhar Ubarran. Ze wachtten totdat de Spaanse hoofdmacht vertrokken was. Toen deze om een uur of een de rivier de Amekrane was overgestoken, namen ze het Spaanse kamp permanent onder vuur. De vertrekkende soldaten konden de Riffijnse machinegeweren horen ratelen, maar ze draaiden niet om; ze gingen eerder wat harder lopen, omdat ze bang waren voor Riffijnse sluipschutters in de bergen. Hun angst was ongegrond, want de Riffijnen gingen voor de hoofdprijs: Dhar Ubarran. Onder dekking van het Riffijnse vuur klom de derde groep strijders de oostelijke hellingen op. Twee à drie uur na het begin van de aanval was het kamp veroverd. Zo’n zeventig soldaten konden ontsnappen, honderdvijftig anderen overleefden het niet (*14).
De Spaanse geschiedschrijving vertelt een ander verhaal. De Spaanse troepen waren slecht uitgerust: ze hadden wel kanonnen maar de twee machinegeweren die waren meegevoerd, waren weer meegenomen door de hoofdmacht. De Riffijnen beschikten wel over mitrailleurs (*15). Bovendien moesten slechts 250 soldaten het hoofd bieden aan een overmacht van twee à drieduizend Riffijnse strijders, onder wie ze vele slachtoffers gemaakt hadden. Maar bovenal was hun nederlaag het gevolg van verraad. Het bezettingsleger telde maar vijftig Spaanse soldaten en officieren. De rest bestond uit policía indigéna (inheemse politie) en regulares (reguliere inheemse soldaten) aangevuld met een kleine Temsamanse harka (strijdgroep). Toen duidelijk werd dat het slecht ging aflopen, keerden dezen zich tegen de Spaanse soldaten en officieren. In de slag werden 24 Spaanse soldaten gedood; van de inheemse soldaten waren er 76 gedeserteerd of “verdwenen” (*16).
Het beleg van Tizi Azza
Collaboratie en verraad komen ook voor in de compilatietekst. Het volgende fragment is een van de zeven izran in deze tekst over de gevechten bij Tizi Azza. Dit is een bergpas in het zuiden van Temsaman, waar in oktober 1922 een Spaans tegenoffensief gestuit werd door het felle verzet van de Riffijnse soldaten. Ze slaagden er regelmatig in om bevoorradingskonvooien te overvallen, die grote verliezen leden. In het Spaanse legerkamp bracht dit honger en vooral dorst. Zoals de compilatietekst spottend beschrijft: “De kaïd van Tizi Azza perst aardappels uit” (om nog een beetje te kunnen drinken). De gevechten zouden jaren doorgaan. Pas in maart 1924 wisten Spaanse troepen onder bevel van luitenant-kolonel Francisco Franco de omsingeling van Tizi Azza definitief te doorbreken (*17).
De plaatsen die in het volgende fragment worden genoemd zijn waarschijnlijk de plaatsen die in het Spaanse tegenoffensief van 1922 waren heroverd voordat het strandde bij Tizi Azza (*18).
De christen viel Araoui aan en nam haar met geweld,
In Dar Driouch ging hij binnen dankzij zijn vrienden,
O dierbaar Tafarsite, jij die verkocht bent in stilte,
De christen is tevreden, hij wil de enige bezitter zijn.
Hij kwam aan bij Tizi Azza, dat was het graf voor zijn botten!
(Compilatietekst r.63-67)
De grote rol die collaboratie speelt in de gedichten over de oorlog, laat zien dat het geen oorlog was waarin alle Riffijnen zich verenigd hadden tegen de bezetter. Sommige stammen, clans, families, verzetten zich niet tegen de komst van de Spanjaarden of werkten zelfs samen. Er waren er die er beter van dachten te worden, anderen vonden verzet tegen de Spaanse militaire overmacht zinloos, weer anderen wilden de autoriteit van Abdelkrim en de Waryaghar niet accepteren. En aanvankelijke bondgenoten konden van gedachten veranderen. Zelfs twee leden van de regering van de Riffijnse Republiek, waaronder een minister van Oorlog, liepen over naar het Spaanse kamp (*19).
Geheime onderhandeling
Zelfs in het gemoed van Abdelkrim lagen collaboratie en verzet dichtbij elkaar. In de twee maanden die voorafgingen aan de slag om Dhar Ubarran onderhandelde hij, volgens Ayache in het diepste geheim, via gezanten met de Spaanse generaal Silvestre over een akkoord. Ayache stelt dat Abdelkrim bereid was om Spaanse dominantie in de Rif te accepteren in ruil voor autonomie van de Waryaghar onder leiding van de familie Abdelkrim (*20). Zijn visie is echter omstreden. Andere auteurs noemen de onderhandelingen ook, maar geven er geen negatief oordeel over.
Ook in de poëzie van andere Berbervolkeren spelen de woede en de ontgoocheling over collaboratie een grote rol. In de een lang gedicht uit de Midden-Atlas, dat geschreven is in ongeveer dezelfde periode, stelt de dichter expliciet dat de Fransen nooit hadden kunnen winnen van de Ait Hdiddou zonder het verraad van Berbers in Franse dienst. Het gedicht eindigt in opperste bitterheid met de regels: (*21)
De ene Amazigh doodt de andere om de weg te plaveien voor de christen.
De aarde heeft zoveel mensen te gronde gericht en de hemel heeft bloed gehuild.
O leven! Je hebt ons echt niets anders gebracht dan afgrijzen!
Noten bij Collaboratie en spionage
(*1) Pennell 2, p.113-114.
(*2) Batalla de Anual.
(*3) Hamú Haddú, p.126.
(*4) Arif News, Chronologie van de slag om Anoual. Deze chronologie is grotendeels gebaseerd op het boek van Ayache en bevat ook een aantal kaartjes.
(*5) Ayache, p.69. Abdelkrim had een ontmoeting met zijn gezant Azerkan, die met de boot was teruggekeerd uit Melilla om verslag uit te brengen van een geheime bespreking met de Spaanse legerleiding.
(*6) Cruce del río Amekran y pérdida de Abarrán.
(*7) Ayache, p.86-88 en Cruce del río Amekran y pérdida de Abarrán.(*8) Hamú Haddú, p.126, citerend uit Madariaga 1988.
(*9) Ayache, p.39.
(*10) In Cruce del río Amekran y pérdida de Abarrán valt de naam Mohamed Ukarach. Zijn naam lijkt wel verdacht veel op de ‘Aqarqach’ uit het gedicht. Misschien is de tweede k-klank toegevoegd om een woordspeling mogelijk te maken. Volgens Serhoual is het een spotnaam en betekent het letterlijk: de helder gekleurde, verwijzend naar zijn decadente outfit. In de compilatieversie van Dhar Ubarran wordt Aqarqach neergesabeld als een hebzuchtige alcoholist, dus het zou ook om zijn rooie neus kunnen gaan. ‘Aisha bint Amar Ukarrash’ zal wel familie zijn. De Engelse historicus Pennell stelt op basis van een Spaanse bron dat deze vrouw begin 1926 spioneerde voor het Spaanse leger. (Pennel 2 p.113)
(*11) Ayache, p.67. Volgens Ayache bestond de Riffijnse strijdmacht die Dhar Ubarran heroverde voor het overgrote deel uit Waryaghar, aangevuld met een contingent Ibuqquyen. Elders wordt gezegd dat er ook soldaten bij waren van de Ait Touzin en de Ait Trougout, een substam van de Temsaman die onder meer in de omgeving van de berg Qama woonde. Volgens Hart maakte de gevallen strijder sjeik Omar Ufqir uit het epos deel uit van de Ait Trougout (p.375).
(*12) Pennell 1, p.81; Cruce del río Amekran y pérdida de Abarrán.
(*13) Cruce del río Amekran y pérdida de Abarrán.
(*14) Ayache, p.86-88, Cruce del río Amekran y pérdida de Abarrán.(*15) Ayache gebruikt het werkwoord ‘mitrailler’ maar stelt niet expliciet dat de Riffijnen mitrailleurs hadden. Ze komen wel voor in de Spaanse beschrijving. Deze krijgt een zekere geloofwaardigheid door de vermelding dat de vertrekkende Spaanse militairen wisten dat het geen Spaanse mitrailleurs konden zijn die ze hoorden: die hadden ze immers zelf bij zich. Ayache vermeldt wel dat de Waryaghar twee mitrailleurs hadden, en een kanon met een voorraadje van 300 granaten. Die waren in 1919 buitgemaakt op de Fransen bij de slag om Ain Mediouna (p.65). Maar dit betekent natuurlijk nog niet dat deze mitrailleurs ook gebruikt zijn bij Dhar Ubarran.
(*16) Cruce del río Amekran y pérdida de Abarrán. Bulis/pulis (politie) was in het Tarifit de gebruikelijke term voor een inheemse soldaat van het Spaanse leger.
(*17) Timeline for the Third Rif War 1920-25.
(*18) Minder waarschijnlijk is dat deze izri over de Spaanse veroveringen in de loop van 1920 gaat, toen de Spaanse troepen ongeveer dezelfde route volgden. Ze hoefden toen nauwelijks slag te leveren, omdat de bevolking uitgeput was door een jarenlange hongersnood. Pas in het najaar van 1920 was het weer gaan regenen; dit leidde in de volgende zomer tot een uitstekende oogst.
(*19) Hart, p.378.
(*20) Ayache, p.67-69.
(*21) Bounfour, p.204.