Analyse: BOER ZOEKT VROUW. Maar waarom die van de buurman?

Dit is een geheel herziene versie van het artikel dat op 6-12-2017 geplaatst is onder de titel: De Twee Rivalen-izran: verhaallijnen en toespelingen.

 

Het werk van de Franse taalkundige Biarnay (1915 en 1917) bevat drie opvallende gedichten van de Ibuqquyen, die sterk op elkaar lijken. Ze bestaan uit vierregelige strofen en hebben twee dominante rijmklanken. De gedichten worden aangekondigd met de vraag: “Wat heb ik diegene gezegd, o mijn sjeik?” De startregels van het gedicht zijn grotendeels identiek en zetten het thema neer: mannelijke rivaliteit in de liefde. Ook ontvouwt zich de eerste verhaallijn: een man merkt dat de vrouw die hij begeert, is vertrokken met een ander. Hij begeeft zich, met zijn “edele musket” in de hand, naar de schuilplaats van het paar en vindt hun onderkomen.

Daarna volgt een reeks verwikkelingen die inhoudelijk van gedicht tot gedicht verschillen, maar die zich volgens een vast patroon voltrekken: de rivaliserende minnaar moet telkens een nieuw probleem oplossen om zijn doel te bereiken. Uiteindelijk slaagt hij erin de vrouw voor zich te winnen. 

Bij wijze van oriëntatie volgen eerst de drie teksten in Nederlandse vertaling. Deze staan, inclusief het Tarifit en een bespreking per tekst, ook in het hoofdstuk Rivaliteit in de liefde.

Izri 39 Gewelddadige broers.
Een man weet een getrouwde vrouw voor zich te winnen, maar is bang voor het geweld van haar broers. Zij verzekert hem ervan dat ze hem zal beschermen.

Wat heb ik diegene gezegd, o mijn sjeik?

Ik heb het everzwijn zien krijsen op de top (van de heuvel).
Ik heb hem een oor laten zien, ik was bang dat hij me zou doden.
De leeuw had een gracht voor hem gegraven van 77 passen breed,
Waar hij niet overheen kon springen; zelfs een leeuw zou het niet kunnen.

Bouharrou heeft hem verslagen; met omgorde lendenen is hij op de heuvel.
Hij had het edele musket gepakt en zich op hun sporen gestort.
Na twee, drie dagen ontdekte hij hun schuilplaats
En zei hun: “Ik ben de gast van God”, maar ze waren klaar met hun maaltijd.

Ze zeiden hem twee [woorden] die als spijkers in zijn hart drongen.
Hij ging een tovenaar raadplegen die hem zei: “Fadma weet wat ze wil doen.”
Hij riep uit: “Om Godswil, Fadma, jij wier zijden kleed uitloopt in plooien,
Je hebt zeven broers, ik ben bang dat ze me zullen kelen!”

Zij zei: “Het zou schandalig zijn als ze hem keelden: er zijn beloften gezworen voor God.
Ik zal hem koesteren aan mijn boezem en verborgen houden voor hun blikken.
Ik zal een handvol stof gooien en hun zeggen: ‘Dit is wat jullie waard zijn!’
Dan krijg ik een pak slaag, maar de dood mogen ze mij niet aandoen!
Einde izri 39 (gewelddadige broers)


Izri 40: Moord op de echtgenoot
Een man doet verwoede pogingen om een getrouwde vrouw voor zich te winnen. Uiteindelijk vergiftigt hij met hulp van de vrouw haar echtgenoot.

Wat heb ik  diegene gezegd, o mijn sjeik?

Ik zag twee vogels, die vleugel aan vleugel vlogen.
Ik pakte mijn edele musket en volgde hun sporen.
Na twee, drie dagen ontdekte ik hun schuilplaats.
Ze zeiden mij twee woorden die als sierspelden in mijn hart drongen.!

Ik schreeuwde hun toe: ”Ik ben de gast van God”, zodat ze me zouden sparen.
Ik heb met hen een ervaren vrouw bezocht.
Het zou schandalig zijn als ik geen tapijt voor hen zou uitrollen.
[In deze strofe ontbreekt een regel.]

Ik heb een val voor hen gezet met tarwe en gerst.
De kuikens hebben ervan gegeten, de kloek is ervan afgebleven
Heer die de vogel en de vlinder heeft geschapen,
Ik zou hen overal volgen, ik zou aan boord van een boot gaan.

“Kom, o Muh, laten we onze oogst binnenhalen.
Laat die smeerlap achter, als een houten emmer zal hij daar blijven.”
Ik heb botjes van een slang gepakt en ze gemengd met kikkerbotjes
En daarmee couscous gemaakt; na twee, drie dagen begon hij te hoesten.

Toen hij stierf, zette jij het op een huilen:
“O mijn zoon, mijn huis, vader van mijn kinderen!”
Daarna pakte je je bruidsgift en stopte hem in een schapenleren zak.
Je liep langs zijn graf en zei: “Wees vervloekt, o mijn vijand!
Einde izri 40 (moord op de echtgenoot)


Izri 41 Harteloze echtgenoot

Een man probeert een getrouwde vrouw voor zich te winnen. Zij wijst hem af, maar verlaat twee jaar later haar echtgenoot, omdat hij haar slecht behandelt.

Wat heb ik je gezegd, o mijn sjeik?

Twee valken vlogen vleugel aan vleugel door de hemel.
Ik pakte mijn musket en zette de achtervolging in.
Na twee, drie dagen ontdekte ik hun schuilplaats.
Ik trof hun slaapplek aan bedekt met blauwe doeken.

Daar vond ik een oude man en zijn zeven broers.
Ik was bang dat ze me zouden kelen om mijn vlees in repen te drogen op alfatouw!
De wouw duikt uit de hoge hemel, maar de valk verschalkt zijn prooi.
Ik heb gedaan als de fret, ik gebruikte een list!

Ik trof daar een meisje aan dat haar haren kamde met henna.
Ze zei me: “Vlucht ver weg, of ik snijd je de strot af
Met een Roomse zaag
En gooi je voor de hond met de zwarte nek!”

Ik ben vertrokken, ik ben tussen de hoge bergen gaan zwerven.
(Ik hoorde geraas,) ik dacht dat de zee op mij neerdook om me te verzwelgen!
Het was een patrijs die wegrende voor een overscherende torenvalk
En zich in de schoot van de Profeet wierp; deze was zeer verbolgen!

Hij wist haar niets anders te zeggen dan:
“God verdoeme je!”
Zij antwoordde: “God behoede me! Er is een eed gezworen!
Deze valk is een ongelovige!”

“Ik heb twee jaar geleefd weggestopt in een thuja-stronk,
Zonder te eten en te drinken. Maar ik ben geen ster!
Ik heb al die tijd bittere planten gekauwd en oleander
En niet meer bewogen dan een steen die op de grond is gesmeten!”
Einde izri 41 (harteloze echtgenoot)


Kernpassage

De kernpassage, die het thema en de eerste actie verwoordt, bestaat uit circa drie regels. Deze regels vullen dus niet de hele strofe en verschijnen in een van de gedichten (izri 39) pas in de tweede strofe. In dit gedicht is de eerste regel van de kernpassage weggelaten. 

In twee van de gedichten wordt de kernpassage verlengd met een gebeurtenis die kennelijk niet verplicht was maar wel zeer gebruikelijk. Deze bestaat uit twee regels, waarin de minnaar aan het het paar om gastvrijheid vraagt. In het ene geval uit angst, in het andere geval misschien als list om in de buurt van de geliefde te komen (resp. izri 40 en 39). Hij krijgt echter “twee woorden” te horen die “als sierspelden” of “spijkers” zijn hart binnen dringen.

Ook andere fragmenten komen in deels dezelfde formulering twee keer voor: de angst van de minnaar om gekeeld te worden, de zeven broers die daarbij betrokken zijn en de trouwbeloften die zijn gezworen voor God. Deze fragmenten bestaan alle uit een halve versregel. Daarnaast gaat het twee keer over een bezoek aan een tovenaar(es), maar dan in verschillende formuleringen.

Bij elkaar opgeteld bevat elke variant van het gedicht een kleine tien van deze vaker voorkomende halve versregels (inclusief die in de introductie). Waarschijnlijk zitten er een stuk meer in, want volgens Biarnay bestonden er vele varianten van dit gedicht. 

Fragmenten die op meer plekken van een lang gedicht ingevoegd kunnen worden, gelden als een kenmerk van epische orale poëzie. Ze komen in grote hoeveelheden voor bij de oude Griekse dichter Homerus, vaak als erenaam (epitheton ornans): de snelvoetige Achilles, de listenrijke Odysseus. Ook hele versregels en langere passages worden regelmatig herhaald, bijvoorbeeld om te beschrijven hoe een strijder zich wapent voor de strijd, of hoe een schip wordt uitgerust voor vertrek. Deze verzen worden formuleverzen genoemd (formulaire dictie). Ze ontlasten het geheugen van de vertolker, ze vormen van een stoplap als hij een stukje tekst vergeten is en ze helpen bij de improvisatie, omdat de vertolker altijd een reeks fragmenten achter de hand heeft in het juiste metrum. Voor de luisteraar fungeren ze als herkennings- en rustpunt.

Op basis van deze gelijkenis noem ik de gedichten van de Ibuqquyen over rivaliteit in de liefde ‘formulegedichten’.

Verhaallijn

Een argument om niet alleen een aantal fragmenten maar het hele gedicht te beschouwen als formulair is de overeenkomstige verhaallijn in de rivalen-gedichten. Het hele verhaal voltrekt zich volgens het stramien van probleem-en-actie. (De bijlage aan het eind van dit artikel bevat een schematisch overzicht van deze problemen en acties.) Daarbij gaat het om soortgelijke ontwikkelingen. De rivaliserende minnaar moet een aantal problemen oplossen, te beginnen met de vraag waar het achtervolgde echtpaar zich schuilhoudt. Daarna moet hij het hoofd bieden aan twee andere problemen: de macht van de tegenstander en de aarzeling of onwil van de vrouw. Om zijn doel te bereiken zet hij middelen in als vleierij, list, bedrog, magie of zelfs moord. 

Voor al zijn acties geldt dat ze ofwel mislukken ofwel niet het gewenste resultaat hebben, namelijk de vrouw voor zich winnen. Uiteindelijk heeft de rivaal toch succes, niet zozeer door zijn eigen handelen, maar vooral door toedoen van de vrouw: ze neemt haar minnaar in bescherming tegen haar gewelddadige broers (izri 39); ze helpt haar minnaar om haar man te vergiftigen (izri 40); ze verlaat haar man omdat hij haar slecht behandelt (izri 41). In het laatste gedicht staat niet expliciet dat de vrouw vervolgens voor haar minnaar kiest.

Dit ‘formuleverhaal’ wordt chronologisch verteld, in losse episodes, die over het algemeen samenvallen met één of meer strofen.

Rijmstructuur

De globale structuur van een vaste introductie en een variërend vervolg wordt gereflecteerd door het rijm. De gedichten hebben twee centrale rijmklanken. Het rijm -sn is altijd de centrale rijmklank van de kernpassage, waarin de achtervolging en het verzoek om gastvrijheid beschreven worden. Twee van de gedichten rijmen na de kernpassage hoofdzakelijk op -i of op –u. Izri 39 wijkt af van dit stramien. In de eerste strofe, die de kracht van de tegenstander beschrijft, domineert de rijmklank -m. Daarna volgt de kernpassage en het rijm -sn wordt vervolgens tot het eind van het gedicht gehandhaafd. Ook in izri 40 gaat het –sn-rijm na de kernpassage nog enkele regels door. Dit rijm is dus niet exclusief voor de kernpassage.

Er zitten wel veel onregelmatigheden in het rijm. Meer dan de helft van de strofen bevat er een. Vergissingen van de vertolker of de informant kunnen een oorzaak zijn van deze onregelmatigheden. Maar het zijn er nogal veel en er lijkt ook een zekere systematiek in te zitten: meestal gaat het om slechts één afwijkende rijmklank per strofe, over het algemeen in de eerste regel van de strofe. 

Verzoeknummer

Volgens Biarnay werden deze gedichten gezongen door een professionele muzikant, de ‘sjeik’, met name op bruiloftsfeesten. In ruil voor een vergoeding zong hij een gedicht in opdracht van een van de mannelijke bruiloftsgasten. Dat zulke verzoeknummers gebruikelijk waren, blijkt uit de frase die de sjeik als vaste introductie gebruikt. Daarin wordt de opdrachtgever sprekend opgevoerd: “Wat heb ik diegene gezegd, o mijn sjeik?” Het lied was een boodschap voor een van de toehoorders, man of vrouw, en tegelijkertijd voor de overige bruiloftsgasten, die goed op de hoogte waren van de meeste verwikkelingen in het dorp. 

Biarnay stelt dat er vele varianten van dit lied bestonden, dus de opdrachtgever kon de meest toepasselijke verhaallijn kiezen of samenstellen. Hij kon ook nog aanwijzingen geven voor enkele regels improvisatie om de toespelingen specifieker te maken. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor sommige onregelmatigheden in het rijm.

Het werk van Biarnay bevat meer gedichten over rivaliteit in de liefde. Van deze gedichten vermeldt hij voor wie ze bestemd waren en wat ermee beoogd werd. De drie formulegedichten moeten een soortgelijke functie hebben gehad. Biarnay bespreekt ze echter niet als zodanig.

Triomf in de liefde. Welk doel de liederen kunnen hebben gehad is dan ook niet zo duidelijk. Op basis van de globale verhaallijn lijkt de situatie wel helder: twee rivalen ijveren om de gunst van een vrouw en één weet er te winnen. In dit geval zou het een triomfantelijk lied zijn van degene die de strijd gewonnen heeft en tegelijkertijd een bespotting van de verliezer. Maar in de loop van het gedicht gebeuren een aantal dingen die moeilijk te rijmen zijn met het idee van een triomflied in een liefdesaffaire. 

Het is in ieder geval geen gebruikelijke liefdesaffaire, want de vrouw is in alle varianten al getrouwd. Overspel was volgens mij geen breed geaccepteerde strategie om aan een partner te komen in de Rif van het begin van de twintigste eeuw.

Beschimping van een vijand. Dit laat de mogelijkheid open dat de boodschap niet bestemd is voor een rivaal in de liefde maar voor een rivaal in het leven. De opdrachtgever van het lied suggereert dat hij de vrouw van een ander gaat afpakken en dat ze dit zelf ook wel ziet zitten. Het zou dan een gefantaseerde liefdesgeschiedenis zijn, die bedoeld is om een andere man of familie te kwetsen met wie een heftig conflict bestaat. Volgens Biarnay was het inderdaad zo dat “doodsvijanden” elkaar tijdens bruiloftsfeesten min of meer verkapte provocaties lieten toezingen (Biarnay 1915, p.24).

Hij geeft geen voorbeeld, maar een goede kandidaat zou izri 19 zijn. Dit gedicht is het spottende relaas van een man die “naar de bron van de granaatappelbomen” is gegaan. Daar eet hij een granaatappel, maar “haar meester waakte over haar” en beschuldigt hem van diefstal. Hij verdedigt zich met het excuus dat hij er “maar ééntje geplukt” heeft om zijn “honger te stillen”. Dit lijkt me evident een pestlied, al noemt Biarnay het niet zo.

Wraak op vrouw na verloren huwelijksonderhandelingen. Maar misschien moeten we het feit dat de vrouw al getrouwd is niet zo letterlijk nemen en wordt de vrouw alleen vóórgesteld als getrouwd. Een mogelijkheid is dan dat het gaat om wraakliederen na verloren huwelijksonderhandelingen. Een ander gedicht uit het werk van Biarnay wordt inderdaad zo geduid: de rivaliserende minnaar verwijt de vrouw dat ze gekozen heeft voor het geld, maar dat hij haar veel beter zou behandelen dan haar toekomstige echtgenoot zal doen: izri 26.

In twee varianten van het rivalen-gedicht is deze lezing plausibel. In izri 41 wordt de rivaliserende minnaar door de vrouw met grove woorden de deur uit gezet. Op het eind van het verhaal, dat twee jaar later speelt, heeft de vrouw haar man verlaten omdat ze zo slecht behandeld wordt. De boodschap is hetzelfde als in izri 26 hierboven: je gaat met die ‘christen’ trouwen, maar daar zul je nog spijt van krijgen.

Wraak op man na verloren huwelijksonderhandelingen. De tweede izri die gelezen kan worden als een commentaar op huwelijksonderhandelingen is izri 40, waarin de rivaliserende minnaar hardnekkig achter de vrouw aan blijft zitten en tenslotte, geholpen door de vrouw, haar echtgenoot vergiftigt. Waarschijnlijk laat de verliezer in dit gedicht zijn moordfantasieën los op de bruidegom.

Al deze  lezingen lopen echter tegen hetzelfde probleem aan: de held van het verhaal gedraagt zich allesbehalve heldhaftig. In de eerste regels van de gedichten wordt de wedijver om de liefde van een vrouw verbeeld als een vorm van gewapende strijd, een epos waardig. Daarna verwacht je het nodige spektakel, maar in geen enkele variant komt het tot een rechtstreekse confrontatie. De rivaal is juist doodsbenauwd, vreest dat hij het er niet levend van af zal brengen en neemt zijn toevlucht tot achterbakse en soms zelfs misdadige methoden. Ondanks de grootspraak in het begin van het gedicht  blijkt de rivaliserende minnaar niet de held maar juist de schlemiel van het verhaal. 

Wraak op man, of is het Dank voor vrouw? De lezing van de anti-held die wordt bespot, is het meest toepasselijk in izri 39. De rivaal slaagt erin de vrouw voor zich te winnen, maar daarna moet hij, bijna letterlijk, achter haar rokken schuilen om te ontkomen aan de agressie van haar broers. Dit kán het lied zijn van een hele lieve man, die zich niets aantrekt van de spot die op hem af zal komen en zijn liefje bedankt voor haar dappere steun (lieve mannen komen wel vaker voor). Maar zijn hulpeloosheid wordt wel erg benadrukt. Het kan dus ook een vorm van bespotting zijn. De rivaal mag dan wel gewonnen hebben, maar hij is een lafbek die niet in staat is voor zichzelf op te komen. 

Lof op de sterke vrouw? De laatste ongerijmdheid is de grote, beslissende rol die vrouwen spelen in twee van de gedichten. Deze vrouwen gedragen zich heel wat heldhaftiger dan de mannen. Het zijn de acties van de vrouw die de situatie doet kantelen. En dit doet ze op uiterst zelfbewuste wijze. In izri 39, waarin ze haar minnaar in bescherming neemt, beroept ze zich, na het verlaten van haar man, op haar recht op zelfbeschikking en trotseert ze op denigrerende wijze haar broers. In izri 41 raakt de vrouw in een twistgesprek verzeild met de Profeet. Op verontwaardigde toon geeft ze hem te verstaan dat ze het volste recht heeft haar man te verlaten. 

Een lofzang op de sterke vrouw dus? Maar het gaat wel om typische mannengedichten. Het is moeilijk te verklaren waarom vrouwen in twee van deze gedichten de hoofdrol spelen.

Volgens Biarnay waren er vele varianten van het rivalen-gedicht. Als dit ‘formulegedicht’ zo populair was, ligt het voor de hand dat het type gedicht vaker voorkwam, maar Biarnay zegt daar niets over. Zijn werk bevat wel één ander gedicht dat bedoeld was om op verschillende manieren te worden uitgewerkt. Een variant van dit gedicht is genoteerd door een andere onderzoeker. Het gaat over een groep wezen die onder de hoede staan van een oude man, die ze een vak laat leren. De eerste regels beschrijven de ontmoeting met de oude man. De beroepen die vervolgens genoemd worden, zijn vergelijkbaar, maar worden op verschillende manieren uitgewerkt. Zie het hoofdstuk Een troep wezen.

Er staan nog meer gedichten in het werk van Biarnay waarvan je je zou kunnen voorstellen dat er verschillende uitwerkingen van bestonden, maar daar ken ik geen varianten van. Bovendien geldt voor al deze gedichten (en ook het gedicht over de wezen) dat ze geen duidelijke door rijm gemarkeerde introductie hebben waaraan de rest van het verhaal wordt opgehangen. Ik ken maar één type gedicht dat dit kenmerk wél deelt met het rivalen-gedicht: dat zijn de epische gedichten over Dhar Ubarran.

 

Bijlage
Schematisch overzicht in termen van problemen en acties

De verhaallijn van de rivalen-gedichten is te analyseren als een keten van problemen en acties. Veel van deze acties mislukken of leveren niet het gewenste resultaat op: er doemt een nieuw probleem op. (Het zal wel toeval zijn maar een groot deel van de verhaallijn in Homerus’ Odyssee is ook op deze wijze te analyseren.)
De teksten staan, inclusief het Tarifit en een bespreking per tekst, ook in het hoofdstuk Rivaliteit in de liefde.

 

 

 

 

Izri 39

De vrouw kiest voor haar minnaar en beschermt hem tegen het geweld van haar broers.

Izri 40

De vrouw kiest voor haar minnaar en laat haar man door hem vermoorden.

Izri 41

De vrouw verlaat haar man omdat ze slecht behandeld wordt en kiest (misschien) voor haar minnaar.

Probleem

 

Actie

 

Rivaal en vrouw vertrekken (r.6)

Minnaar spoort hen op (gelukt, r.7)

Rivaal en vrouw vertrekken (r.1)

Minnaar spoort hen op (gelukt, r.2-3)

Rivaal en vrouw vertrekken (r.1)

Minnaar spoort hen op (gelukt, r.2-3)

Probleem

 

Actie

 

 

Macht van de rivaal (strofe 1)

1.Gastvrijheid vragen (als list?, mislukt, r.8-9)

2.Rivaal verslaan*(gelukt, r.5)

Macht van de rivaal (r.5)

Gastvrijheid vragen (als list?, gelukt, r.5)

Macht van de rivaal (r.5-6)

List (= insluiping, gelukt, r.6-7)

 

Probleem

 

Actie

Aarzeling vrouw (niet expliciet)

Waarzegger (gelukt, r.10)

 

Onwil vrouw (niet expliciet)

1.Tovenares (r.6) 2.List (= val, r.10, beide mislukt)

Onwil vrouw (strofe 3)

__

 

Doel bereikt

 

 

Vrouw kiest voor minnaar (r.13) Vrouw kiest voor minnaar (r.13-14) Vrouw kiest voor minnaar, althans verlaat man (r.14-24)
Probleem

 

Actie

Macht van de broers (r.11-12)

Vrouw beschermt minnaar (gelukt, r.14)

Vrouw is getrouwd


Moord op rivaal
(gelukt, r.15-16)

__

 

 

* In izri 39 wordt de chronologie doorbroken. In regel 5 is de rivaal al verslagen, maar in regel 8-9 vraagt de rivaliserende minnaar om gastvrijheid aan zijn rivaal en diens vrouw. Ik beschouw het eerste als een vooruitblik en heb de chronologische volgorde aangehouden. 

Dat in de eerste strofe de macht van de rivaal beschreven wordt en dat pas daarna de minnaar op pad gaat, beschouw ik niet als doorbreking van de chronologie, mede omdat deze woorden in de mond van de ‘sjeik’ worden gelegd.

Reacties zijn gesloten.