Vaders en moeders

 

Een klein aantal izran wordt verteld vanuit de optiek van een vader of moeder. Kennelijk is ‘O mijn Fettouch’ een klassieker, want het is de enige izri die van Renisio een titel krijgt, tenminste in het Frans. Het Tamazight heb ik er zelf boven gezet. Ook bij andere auteurs krijgen de izran nooit een titel.

 

190. Renisio 1932, p.248. Ibuqquyen.

Aya Feṭṭuc inu!
Iddji Feṭṭuc inu, enn  edjiɣ gi leqcar,
Taqammumt tameẓyant tazbibt uka tcar,
Ennefs am eddjawi gi tḥanut uɛṭṭar,
Xeḍřend xfi g-ubrid kecnayi ifarrumen
Ejjanayi am ukidar!
Exanayi dezz ufiɣar,
Ejjanayi dazuggwaɣ am yerden ug unnar!
Maddja ur dayi tessined aqqai d Aɛři u Ɛukca,
Idarren dizegraren aqenfuḥ u wucca.
Ezzin u gi iddji, řebhut aqqayen ḍa.
Llahuma ɛalik el ḥamd ami tiwi řamer!

 

O mijn Fettouch!

O mijn dochter, o mijn Fettouch, die ik zo goed beschermd had,
Jij wier mond zo klein is dat een rozijn deze kan vullen,
En wier adem ruikt als de gomhars van de drogist,
Ze hebben mij onderweg aangesproken en mijn tanden uitgeslagen
En me achtergelaten als een versleten ouwe knol!
Ze hebben me vertrapt als een adder,
Me net zo rood laten worden als het gedorste graan op de deel!
Als je niet weet wie ik ben, ik ben Ali u Akcha,
Met de lange benen, met de hazewindsnoet.
Ik bezit geen schoonheid maar wel eigendunk.
O mijn God, zij geprezen dat Gij de pest hebt verdreven!

 

Toelichting Renisio:
Een man is op reis met zijn dochter. Hij wordt onderweg in elkaar geslagen en zijn dochter wordt ontvoerd.

 

189. Renisio 1932, p.187. Beni Touzine.

Iddji ya timexfest tenni idra wecsum,
Accit cek, a berqum!
Neccin naḥseb anẓum.

Mijn dochter, als het pannendeksel waaronder het vlees zit,
Eet het maar op, o nietsnut!
Wat ons betreft, wij doen wel alsof we gevast hebben.

[Kennelijk heeft deze dochter altijd honger.]

 

186. Renisio 1932, p.245. Beni Touzine.

Aṣbar, a yuř inu, memmi eṣbar itiři!
Ecc addad deřɛakkar tḥamded xas ařiři.
Ma nedda wa nemmut tasɣat ennax atiṛi

Geduld, o mijn hart, berusting bestaat, o mijn kind!
Eet de ‘addad’ en de ‘akkar’ en je zult de oleander waarderen.
In dit leven of bij onze dood zal ieder van ons zijn bestemming hebben.

Renisio:
De addad en de akkar zijn planten die nog bitterder smaken dan oleander, maar waarvan Renisio de Franse naam niet kent.
[Ik neem aan dat dit een advies is aan een kind, maar de dichter(es) kan natuurlijk ook zichzelf toespreken.]

 

38. Biarnay 1917, p. 359. Ibuqquyen

Aya rḥmam-inu,
Uami-iugur Muḥ ur-daii-ini: Bqau ɛla-xeir.
Ya-yemma! Ɛica tqqen ḥazem n-ğḥrir
Tzrg-as ra timwua.
Rbbi iṣbbr uer-inek, a-Ɛllal uma,
Isuc-ac i-rhmm iḍa.
Ugur a-ḍar-inu, mmmi, ur taḥḥd acer.
Tikri ak-gguraɣ ḥaca uḥadi muḥar!

 

O mijn duif,
Mouh is vertrokken zonder mij ‘tot ziens’ te zeggen.
O moeder! En Aicha heeft haar hoofd gesierd met de zijden hoofddoek
Waarvan zij de franjes gerold heeft.
Moge de Heer jou berusting geven, o Allal mijn broer,
Dat Hij je de zorgen laat verdragen die je dit jaar belasten.
Voorwaarts  o mijn voet, o mijn zoon, sleep je niet voort.
De lijdensweg die ik ga, zou voor anderen dan ik niet te verdragen zijn!

Biarnay:
Een moeder beklaagt zich dat haar zoon plotseling vertrokken is, wegens liefdesverdriet. Zijn vrouw Aicha is daar blij om en heeft de feestelijke kleren aangetrokken die getrouwde vrouwen bij belangrijke gelegenheden dragen. De moeder vraagt God haar zoon bij te staan en hervat zich. [Ik begrijp niet wie ‘Allal’ is. Misschien maant ze niet haar zoon Mouh tot berusting, zoals Biarnay stelt in zijn bespreking, maar haar man.]

 

Reacties zijn gesloten.