Van de basistekst van het epos bestaan een aantal varianten. In het hoofdstuk Acht teksten staan er vijf, die soms een regel meer of minder bevatten, waarvan de formulering enigszins varieert en waarin regelmatig enkele extra fragmenten zijn opgenomen met een afwijkend rijm. Niettemin gaat het duidelijk om dezelfde basistekst, waarvan nog meer varianten moeten bestaan. Het werk van David Hart bevat daarnaast twee kortere varianten van het epos, die meer van elkaar en van de basistekst verschillen. Ook hiervoor geldt: er zullen er ongetwijfeld meer gemaakt zijn. Hart vermeldt bijvoorbeeld het bestaan van een Arabische versie van de Jbala.
De basistekst van het epos en die van de twee beknoptere versies zal geïnspireerd zijn door de vele korte gedichten over de oorlog die in omloop waren. Maar met uitzondering van de drie slotregels waarin de strijders en hun vrouwen geprezen worden, ken ik geen fragmenten die zijn genoteerd als zelfstandige izri. De drie bekende versies van het epos zijn vooral schatplichtig aan elkaar. Ze hebben een consequent rijm en vertellen een samenhangend verhaal. Dit wijst erop dat het epos geen simpel samenstel is van enkele bestaande izran maar in een aantal verschijningsvormen als zelfstandige tekst gemaakt is en dat wijst weer op de hand van een auteur. Maar wie zou dat kunnen zijn?
Was het een troubadour?
Volgens Serhoual was het een troubadour (aedh), een rondtrekkende professionele dichter, maar dit lijkt me onwaarschijnlijk. De Rif had geen literaire cultuur die vergelijkbaar was met die van de andere Berberse volkeren. Daar trokken inderdaad professionele dichters rond, die leefden van donaties en soms met elkaar in het strijdperk traden op literaire avonden. Ze brachten lange gedichten ten gehore van eigen makelij, met een persoonlijke inhoud, of ze zongen bestaande gedichten van met naam bekende dichters, die honderden jaren oud konden zijn. In de Midden-Atlas worden deze dichters ‘imdyazen’ genoemd.
Ook in de Rif waren ‘imdyazen’ actief. Dit waren echter geen professionele dichters maar semi-professionele muzikanten. Ze beschikten over een repertoire van izran, ongetwijfeld voor een deel ontleend aan dat van de vrouwen, en ze werden ingehuurd om gedichten in opdracht te maken. Voor het overgrote deel waren dit korte gedichten, meestal twee regels, soms enkele regels langer.
De Riffijnse imdyazen hadden bovendien, in tegenstelling tot de imdyazen van de Midden-Atlas, een lage sociale status. Ze waren dus niet degenen die het meest in aanmerking kwamen om een nationalistisch epos te maken.
Een voorbehoud is hier overigens wel op zijn plaats. Waarschijnlijk was de status van de Riffijnse imdyazen in het eerste kwart van de twintigste eeuw hoger dan in de jaren daarna. In de gedichten uit die tijd gaven ze ook blijk van meer creativiteit en improvisatievermogen. (zie Muzikanten in de Rif).
Nee, het was een vrouw!
Niettemin zijn er aanwijzingen voor het auteurschap van een vrouw, in ieder geval voor de kortere versies van het epos. Dichten en zingen waren het domein van vrouwen. Ze zongen ook over deze oorlog, zoals blijkt uit de izri die de Amerikaanse antropoloog Coon eind jaren twintig heeft genoteerd (besproken in het hoofdstuk De meisjes met de draden).
De Nederlandse arabiste El Yaakoubi stelt bij haar presentatie van de basistekst van Dhar Ubarran dat Waryaghar-meisjes gedichten over Dhar Ubarran maakten, die werden overgenomen door imdyazen. David Hart zegt weliswaar niet dat versies van het epos door meisjes gemaakt zijn, maar wel dat ze deze zongen (met het ralla buya-refrein, p.374). De Spaanse arabiste Hamú Haddú stelt dat izran over die eerdere verzetsstrijder, Mohamed Amezian, gemaakt zijn door vrouwen (p.119). Volgens ‘Tirawinino’ waren het vrouwen die gedichten maakten over de Riffijnse soldaten in de Spaanse Burgeroorlog.
Ook een van de regels in een korte versie van het epos geeft een aanwijzing voor een vrouwelijke auteur: in tekst 6 beschrijft een vrouw haar persoonlijke ervaring bij de bevoorrading van de strijders. Dat in de meeste versies van het epos wordt opgeroepen tot voortzetting van de strijd en vervolgens vooral de rol van de vrouwen wordt benadrukt, lijkt me evenmin toeval. Voor de basistekst van het epos geldt overigens dat een vrouwelijke auteur minder evident is: daarin wordt op het eind een man sprekend opgevoerd.