Nog enkele kwesties

Namen noemen! 

Het grote aantal namen in Dhar Ubarran is opvallend. In totaal worden zes à zeven namen genoemd. In het tweede gedeelte zijn het één of twee voornamen, maar in het eerste deel zijn het vijf familienamen, die bijna allemaal te herleiden zijn tot historische personen.

Van de Riffijnen worden twee helden en twee collaborateurs genoemd. De helden zijn geïdentificeerd door David Hart: de oude sjeik Amar Ufqir van de Ait Trougouth (Temsaman) en Hemmu n rhaj Aisa van de Ait Waryaghar (p.375). De collaborateur Amar Buywzan ben ik verder nergens tegengekomen. De collaborateur Aqarqach is mogelijk een spotnaam voor Mohamed Ukarach, die genoemd wordt in Cruce del río Amekran. Aan Aqarqach is een scheldgedicht gewijd, dat is opgenomen in de compilatieversie van het epos. Andere Riffijnen komen bijna niet voor in de gedichten over de vrijheidsoorlog, behalve de held Amar El Madani en vooral: Abdelkrim. 

Ook de Spaanse bevelhebbers worden genoemd. Er waren twee Spaanse kapiteins die het bevel voerden over de troepen. Hun namen, en die van de andere Spaanse slachtoffers, staan op de internetpagina Cruce del río Amekran y pérdida de Abarrán. De ene heette Juan Salafranca Barrios; die komt in sommige versies van het epos voor als Barya, Baya of Yarya. De andere kapitein was Ramón Huelva Pallarés; die komt in andere versies voor als Wilba, Wilva, Warba of Uwarfa. Beiden vonden de dood, dus de strijders moeten aan een deserteur of overlevende hun naam gevraagd hebben. Kennelijk vonden ze dit belangrijk. (De kapiteins kunnen natuurlijk ook hun ID op zak hebben gehad in verband met de legitimatieplicht voor Spanjaarden in Riffijns gebied, maar dan zijn hun namen zijn toch wel erg ge-Riffianiseerd.)

De vermelding van de namen van de Spaanse kapiteins maakt het waarschijnlijk dat de eerste versies van het epos al snel na de veldslag zijn gemaakt. Twee maanden later hadden de Riffijnen immers veel grotere vissen gevangen, zoals generaal Manuel Silvestre en generaal Felipe Navarro. Merkwaardig is vervolgens dat de namen van deze generaals, voor zover ik weet, niet worden genoemd in latere gedichten over de oorlog.

Of niet?

De epische gedichten over Dhar Ubarran golden als rechtvaardiging van de vrijheidsoorlog. Een soort Wilhelmus dus, maar dan met het verschil dat de hoofdpersoon geen mens is maar een berg, die natuurlijk staat voor het hele land. Als nationaal epos moet Dhar Ubarran de goedkeuring hebben weggedragen van Abdelkrim.

Het is daarom opvallend dat Abdelkrim El Khattabi in de tekst in geen velden of wegen te bekennen is, dit in tegenstelling tot twee van zijn medestrijders. Daarentegen zijn er wel zeven fragmenten aan hem gewijd in de compilatietekst en komt hij ook vaak voor in andere izran. In een van de fragmenten uit de compilatietekst wordt gesteld dat hij deelnam aan de slag, maar historisch gezien is dit niet correct, want hij was de avond tevoren vertrokken naar Ajdir voor een geheim overleg met een gezant uit Melilla. Maar Abdelkrim had best genoemd kunnen worden als leider van het verzet, ook zonder dat hij aanwezig was bij de eerste slag.

Het is aannemelijk dat Abdelkrim controle heeft gehad over de inhoud van de tekst. Misschien wilde hij in het begin zijn leidersrol niet te veel benadrukken om andere notabelen niet tegen de haren in te strijken. Hart vermeldt in ieder geval dat Abdelkrim zich verzette tegen kwalificaties als ‘sultan’, ‘onze heer’ (sidna) of ‘koning’ (ajidğid). Hij maakte overigens geen bezwaar tegen de titel ‘vorst der gelovigen’ (amir al-mu’minim) (p.377).

De strijdlust van de Temsaman

De meeste versies van Dhar Ubarran eindigen met drie regels waarin de strijdlust van de Temsaman geprezen wordt (in sommige versies gaat om een andere stam, in andere om ‘de Riffijnen’). Deze regels luiden, in een van de varianten van het epos:

Jullie Temsaman zijn altijd strijders geweest,
Vechtend met de handen, ook de vrouwen vochten mee:
Ze klommen met voorraden over de rotsen heen.

Het is merkwaardig dat de strijdlust van de Temsaman al in de beginfase van de oorlog geprezen werd. Veel Temsamanse notabelen hadden zich immers verbonden aan de Spanjaarden. Bij de slag om Dhar Ubarran vochten alleen een aantal leden van de substam Ait Trougout mee. Historisch gezien lijkt het dus niet de bedoeling om de Temsaman voor hun strijdlust te príjzen, maar om hun strijdlust óp te wekken.

Ook later in de oorlog bestond er twijfel over de loyaliteit van de Temsaman, zoals blijkt uit de volgende izri uit de compilatietekst, die een of enkele jaren na de slag om Dhar Ubarran gemaakt moet zijn:

O stam der Temsaman, geef ons een vrije doortocht,
Zodat we de Spanjaarden kunnen bereiken in Tizi Azza.
(r.98-99)

Verboden te zingen en te dansen

De compilatietekst eindigt met een smeekbede aan Abdelkrim om het feestvieren weer toe te staan. Khalafi presenteert dit fragment ook als losse izri.

Moge God hem leiden, opdat hij ons toestemming geeft
Ons toestaat om Lalla Buya te zingen en te dansen.
O Sidi Muhend, waarom is je hart zo hard?
Zie hoe Lalla Buya is afgeschaft in uw land.
(r.135-138)

Volgens ‘Tirawinino’ en Khalafi is dit een smeekbede van de imdyazen om het verbod op zang en dans op te heffen. Dit verbod zou Abdelkrim hebben ingesteld omdat hij niet wilde dat er feestgevierd werd, terwijl anderen rouwden om hun doden.

Volgens de antropoloog David Hart was het verbod niet algemeen maar gold het alleen voor getrouwde vrouwen, inclusief de gescheiden vrouwen en weduwen. Het is in dat geval een smeekbede van deze vrouwen, en niet van de imdyazen.

Hart legt een verband met andere ingrepen in het huwelijksfeest. Deze waren volgens hem vooral bedoeld om geld uit te sparen, dat besteed kon worden aan de oorlog. Daarom werd het aantal feestdagen teruggebracht van zeven naar drie.

Hij stelt dat het verbod op zang en dans ook gold voor de bruidsmeisjes die de bruid uitzwaaiden. Het aantal deelnemers aan de bruidsstoet werd sterk beperkt (en, Hart vermeldt dit niet: het zal ook wel zonder zang en dans zijn geweest). Ook enkele rituele aspecten van het huwelijksfeest werden verboden, zoals de druiventwijg (qubbt), die om het hoofd van de bruid gewikkeld werd. Meteen na de oorlog werd dit gebruik weer in ere hersteld.

Al deze verboden hebben geen relatie met kostenbesparing. Het lijkt erop dat ze eerder voortvloeien uit Abdelkrims orthodoxe (volgens Hart salafistische) opvatting van de islam (p.390).

Reacties zijn gesloten.