Graham Cornwell: Een glas thee als fast food

Graham Hough Cornwell, Sweetening the pot: A history of tea and sugar in Morocco, 1850-1960. Washington 2018. Proefschrift in de geschiedfilosofie aan de Georgetown University in Washington. Link naar de publicatie.

.

Waarom suikerzoete muntthee in de loop van de twintigste eeuw de nationale drank van Marokko is geworden en een scala aan culturele betekenissen heeft opgezogen, is moeilijk te verklaren. Bevorderend was dat er al een volkse traditie bestond om kruidenaftreksels te drinken. Verder kende het hof van de sultan vanaf het begin van de achttiende eeuw een uitgebreide theeceremonie, die verzorgd werd door een staf van tientallen dienaren. Zelfs op veldtocht gingen ze mee. In de loop van de negentiende eeuw werd de theeceremonie overgenomen door hoge bestuursambtenaren. 

Handelsverdragen

In veel uiteenzettingen over de popularisering van thee wordt de Krimoorlog (1853-1857) aangehaald als doorslaggevende factor: de Engelsen, die in oorlog waren met de Russen, mochten hun Chinese groene thee niet meer verkopen in de Baltische staten en zochten een andere afzetmarkt. Maar volgens Graham Cornwell, auteur van het proefschrift Sweetening the pot is dit onwaarschijnlijk. Veel belangrijker waren volgens hem de nieuwe handelsverdragen die de Marokkaanse sultan, onder enige druk, vanaf 1856 afsloot, als eerste met Engeland. De invoerrechten op producten als thee en suiker daalden toen van 50 procent naar 10 procent van de waarde.

Na de opening van het Suezkanaal in 1869 daalde de prijs van thee nog verder. Toen kon het potje thee aan zijn opmars in Marokko beginnen. Het werd daarbij geholpen door koloniale bemoeienis: “Een van de centrale redeneringen in dit proefschrift is dat de koloniale periode een transformerende rol heeft gespeeld in de cultuur van theeconsumptie in Marokko” (p.25). 

De opmars van de thee startte in de omgeving van enkele havensteden, met name Mogador (het huidige Essaouira) en de grote steden in het centrum van het land. Later volgde, hand in hand met de ‘pacificatie’, de rest van Franse protectoraat. Om deze opmars te illustreren presenteert Cornwell een aantal cijfers, die er in eerste instantie indrukwekkend uitzien, maar bij nader inzien nogal onvolledig en ongelijksoortig zijn. Het gaat om cijfers over de import van thee, de consumptie van suiker, de hoeveelheid suikercalorieën in de voeding en het percentage van het inkomen dat besteed werd aan thee en suiker.

Suikerconsumptie

Volgens Cornwell verdubbelde de suikerconsumptie in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw: “Terwijl de gemiddelde Marokkaan vóór de kolonisatie [in 1912] zo’n 9-10 kilo per persoon per jaar zal hebben geconsumeerd, was dit in de jaren twintig gestegen tot bijna 18 kilo per persoon.” (p.113) Deze ontwikkeling wordt echter niet overtuigend bevestigd door cijfers elders in het proefschrift. Wat 1909 betreft komt behalve de schatting van 9 kilo ook een schatting voor van 15 kilo (p.44). Voor het decennium 1910-1920 wordt het cijfer van 15 à 18 kilo genoemd (p.103). En in 1930 is het kennelijk nog steeds 18 kilo per persoon (p.183). 

Pas halverwege de jaren dertig, na de ‘pacificatie’ van heel Marokko, maakt de suikerconsumptie een duidelijke sprong naar 30 à 35 kilo per persoon per jaar, om in de jaren vijftig door te stijgen naar meer dan 50 kilo. Mogelijk loopt de langzame stijging van de suikerconsumptie in de eerste dertig jaar van de eeuw parallel met de verbreiding van de theecultuur, de snelle stijging daarna met de popularisering van het dagelijkse theedrinken. 

In een aantal andere cijfers is geen duidelijke ontwikkeling te zien. Indrukwekkend is het gegeven dat suiker en thee tussen 1915 en 1955 een kwart tot de helft van het gezinsinkomen van de boeren en (land)arbeiders opslokten. Qua importwaarde stonden suiker en thee, in ieder geval tussen 1850 en 1912, op resp. de tweede en de derde plek (na katoenen stoffen). Qua importvolume laten de cijfers vooral de sterke stijging zien van de thee-import in de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Voor de latere periode zijn er geen cijfers. Er zijn ook weinig cijfers over de suikerimport. Die lijkt verdisconteerd te zijn als consumptie per hoofd van de bevolking. De cijfers over suiker zijn er pas vanaf 1909. Het is natuurlijk wel de vraag hoe betrouwbaar en vergelijkbaar al deze cijfers zijn (*1).

Thee als fast food

Cornwell benadrukt regelmatig dat suiker een belangrijke bijdrage leverde aan de calorische waarde van de voeding: tussen 1915 en 1955 goed voor een kwart tot een derde van het aantal calorieën. Volgens hem is dit geen toeval. Suiker gold als een goedkope vervanging van de calorieën die de boeren van de vruchtbare gebieden kwijtraakten doordat ze graan moesten gaan produceren voor de Franse markt: een glas thee als fast food. Hij suggereert bijna dat de Marokkanen door de Fransen opgezadeld zijn met een suikerverslaving.

In een andere redeneerlijn gaat de auteur in op de culturele betekenis van de theeceremonie. De zorgvuldig bereide en geschonken thee heeft een waarde als teken van gastvrijheid en verbondenheid en kan ook een metafoor zijn voor andere zaken, zoals liefde, huwelijk en het goede leven. De Fransen definieerden de theeceremonie als een essentieel kenmerk van de Marokkaanse cultuur, dat goed in acht genomen moest worden omdat daarmee respect voor de tradities werd getoond. Tegelijk deden ze hun uiterste best om de constante aanvoer van thee en suiker tegen een redelijke prijs te garanderen. Zo hoopten ze in tijden van schaarste onlusten te voorkomen. Maarschalk Lyautey, de hoogste bestuurder van het Marokkaanse protectoraat, benoemde dit als de “politique du thé et du sucre”. Omdat de Fransen tijdens de  Eerste Wereldoorlog een monopolie op de suiker- en theehandel hadden verworven, konden ze er ook nog wel wat aan verdienen. 

Thee als wapen

Volgens de auteur waren Marokkanen zich er terdege van bewust dat thee en kolonisatie hand in hand gingen. Dit illustreert hij met de ambivalente houding die een aantal gedichten laten zien. Een destijds breed bekend gedicht uit de Sous in Zuid-Marokko is in 1915 gepubliceerd door de militair en poëzieliefhebber Justinard, een paar jaar na de ‘pacificatie’ van de Sous.

Het gedicht opent met een lofzang op thee en suiker. Daarna volgt een lange vergelijking die deze lofzang lijkt te ondersteunen maar die wel erg spottend en zelfs godslasterlijk aandoet. Op het eind neemt het gedicht een heel andere wending. (p.85-86)

Het suikerbrood in zijn blauwe kleed, vervoerd op de rug van kamelen,
Er is geen vreugde als het er niet is. De sneeuwwitte suiker, hoe mooi is zij.
De thee uit Londen heeft schoonheid en voortreffelijkheid
De theebus is de minaret van de moskee
De fluitketel is natuurlijk de muezzin, pal ernaast
En de theepot is de imam, dat is maar al te duidelijk
De glazen zijn de rijen moslims in gebed
En het dienblad is het gebedskleed
De christen, hij die goed weet dat jij zijn vijand bent
Hij treft je met zijn kanonnen geladen met thee
Hij lokt je in de val met zijn weegschalen
De vijand raakt je in de maag
De christen slaat toe, hij mikt zorgvuldig, hij brengt het suikerbrood
Als het goed voor je zou zijn, bracht hij er geen kruimel van

De ‘kanonnen geladen met thee’ zijn een verwijzing naar de Chinese gunpowder-thee, de ‘weegschalen’ verwijzen naar frauduleuze handelspraktijken. Opvallend is dat de dichter al een soort ‘politiek van thee en suiker’ heeft geformuleerd in dezelfde periode dat de Fransen dit goede idee kregen: thee en suiker als een vorm van omkoping.

Een aantal jaren later was de Midden-Atlas aan de beurt. Cornwell citeert een twintigtal fragmenten uit gedichten van de jaren dertig uit de Midden- en Hoge Atlas en de Sous. De meeste komen uit de verzameling van de Franse arabist en berbertalenspecialist Arsène Roux en zijn Marokkaanse team. Ook in deze gedichten wordt een relatie gelegd tussen het kolonialisme en thee. 

In het eerste gedicht (p.171) worden ‘thee en kaarsen’, net als in het hierboven geciteerde gedicht uit de Sous, voorgesteld als een poging om loyaliteit te kopen. In het verlengde hiervan kunnen de ‘mooie kleren’ verwijzen naar het mooie uniform van de landgenoten die dienst hadden genomen in het Franse leger.

Onze profeet is mij dierbaarder dan de mooie kleren
En het paradijs, o christen-muilezels, is mij meer waard dan thee en kaarsen

In het vuur schuilt een zegen: dankzij het vuur kookt de thee
Maar ook dankzij het vuur stijgt het vliegtuig op en verwoest het de berghelling
(p.171)

In sommige andere gedichten werd een relatie gelegd tussen thee en schaarste en armoede:

Als ik op de markt een schepel graan koop voor de tent
Is de handmolen blij
Maar de theepot is bedroefd en glimlacht niet meer.

Het theeglas is als het kind
Dat zijn moeder verloren heeft en jammerlijk
Elke dag zwakker wordt
Voor het eerste is de theepot droog
En het tweede vindt geen melk meer om te drinken

Thee in de Rif

Over de Rif is de informatie in het boek beperkt. In Frankrijk verschenen, als onderdeel van de koloniale politiek, al vanaf de jaren 1910 studies over de voeding, die vooral ten doel hadden om het noodzakelijke minimum vast te stellen. Het was een koloniale overtuiging dat Marokkanen bijzonder weinig voedsel nodig hadden om productief te blijven. Spanje was niet zo bezig met zijn protectoraat. De Spanjaarden hadden ook andere dingen aan hun hoofd, zoals de rampzalig verlopen oorlog tegen de Riffijnse onafhankelijkheidsbeweging en hun eigen burgeroorlog die daar deels het gevolg van was. 

Een eerste rapport over de voeding in het Spaanse protectoraat (dus inclusief het westelijke deel van Noord-Marokko) verscheen pas in 1950, mede naar aanleiding van de gruwelijke hongersnood in 1945/46. De consumptie van suiker zou 20 kilo per persoon per jaar bedragen en een derde van de calorieën leveren. Dit was minder dan de helft van de consumptie in ‘Frans’ Marokko, maar wel twee keer zoveel als in Spanje. Begin jaren vijftig was er dus sprake van een theecultuur in de Rif. Was die theecultuur er al eerder? 

Feestdrank of dagelijkse drank?

Om daar een antwoord op te geven is het nodig om er andere auteurs bij te betrekken.
De Amerikaanse antropoloog Carleton Coon (1931) vermeldt enkele feestelijke en officiële situaties waarin thee gedronken wordt. Hij noemt met name het geboortefeest en de vergadering van notabelen. Uit een van de voorbeelden is afleidbaar dat er ook tijdens bruiloften thee werd gedronken. Verder werden thee en suiker aangeboden als geschenk. Dit toont aan dat er al op het eind van de jaren twintig bij bijzondere gelegenheden thee werd gedronken.

Het boek bevat daarnaast een passage die kan betekenen dat thee ook deel uitmaakte van de maaltijd. In de paragraaf ‘tafelmanieren’ vergelijkt hij de eetgewoonten van de Riffijnen en de Arabieren: “In de feitelijke manier van eten, van het rituele breken van het brood tot het inschenken van de thee, zijn er weinig verschillen [met de Arabieren].” (*p.63; Ik citeer de passage hieronder helemaal omdat hij zo’n smakelijke beschrijving geeft van de verschillen die er wél zijn). Hij noemt thee, in tegenstelling tot melk, echter niet als onderdeel van de maaltijd. Coon zal ongetwijfeld weleens thee gedronken hebben na een maaltijd bij een Riffijnse gastheer, maar misschien was het bezoek van een Amerikaanse antropoloog voor de gastheer wel net zo’n officiële gelegenheid als een vergadering van notabelen. Ik houd het erop dat theedrinken toen nog niet geïntegreerd was in het dagelijks leven. 

Een aanwijzing dat thee en suiker toen nog geen belangrijke rol speelden, is te vinden in de 105 izran van de Ait Iznassen, in het uiterste oosten van de Rif, die gepubliceerd zijn door Renisio (1932). In deze izran komen thee en suiker geen enkele keer voor, terwijl de Iznassen toch dichtbij het vuur zaten, in die zin dat hun land al in het begin van de twintigste eeuw bezet was door de Fransen.

Thee komt echter wel één keer voor in de izran die in 1926 genoteerd zijn door Justinard bij de Igzennayen in de centrale Rif. Het is opvallend dat dit gedicht rechtstreeks verwijst naar de kolonisatie, net zoals de hierboven geciteerde gedichten uit de andere Berberse gebieden:

De christen is op rooftocht en heeft Tizi Azza genomen
Hij wil thee zetten met het water van Oulma
O moedjahedien, ten aanval: waar is het leven goed voor?

Ook het suikerbrood als geschenk komt in deze gedichten één keer voor, eveneens in een gedicht dat associeert aan de oorlog tegen de Spanjaarden. Beide gedichten maken deel uit van het Dhar Ubarran cluster. In latere gedichten worden thee en suiker, voor zover ik weet, nooit meer in verband gebracht met de koloniale overheersing.

Waarschijnlijk was thee eind jaren twintig nog geen dagelijkse drank, maar het is wel duidelijk dat de Riffijnen er met het feestelijke theedrinken vroeg bij waren. Dit spoort niet goed met het beeld dat Cornwell schetst: dat het theedrinken zich als een olievlek verspreidde vanuit het centraal-westelijke deel van het land. Voor de Riffijnse theecultuur kan de nabijheid van de vrijhaven Tanger invloed hebben gehad. Daar woonden veel Riffijnen en er werden ook thee en suiker aangevoerd, waarschijnlijk belastingvrij. Deze producten konden vervolgens gemakkelijk hun weg vinden naar de Rif. Ook vanuit het Franse gebied werd gesmokkeld. 

Er is dus een mogelijkheid dat de Riffijnse theecultuur zich min of meer onafhankelijk heeft ontwikkeld van de verspreiding van thee in het centrale deel van Marokko. Iets soortgelijks kan gelden voor andere Marokkaanse gebieden, bijvoorbeeld langs de karavaanroutes.

Thee voor allen

In de jaren vijftig was thee in de Rif volledig ingeburgerd. Volgens de Amerikaanse antropoloog David Hart (1976) werd het gedronken tijdens of na alle drie de maaltijden, al was er ‘s ochtends minstens even vaak koffie. Mannelijke bezoekers kregen thee aangeboden in de gastenkamer, en (Hart meldt dit niet) vrouwelijke ongetwijfeld in een vrouwenverblijf. Het theeservies was een vast bestanddeel van de keukeninventaris, hoe arm men ook was. Hart vermeldt verder dat het formele overleg over een huwelijk gestart werd met een bezoek van de vader van de kandidaat-bruidegom aan de vader van de kandidaat-bruid; hij nam dan een suikerbrood en wat thee mee als geschenk (p.130). Coon noemt dit gebruik niet en stelt dat hij de andere vader aansprak op de markt (p.133). 

Het aanbieden van suiker en thee was in de jaren vijftig dus ook een symbolische handeling. Daarnaast had het potje thee een metaforische betekenis gekregen. In het werk van Hart zijn twee izran van feestmuzikanten (de imdyazen) opgenomen, waarin vermoedelijk gezinspeeld wordt op seksuele omgang (izri 224 en 227 op deze site). In izran vanaf de jaren vijftig komen thee, en soms ook het suikerbrood, met regelmaat voor als metafoor. Het werk van Banhakeia (2019) bevat zelfs de indrukwekkende hoeveelheid van 16 theegedichten, die vooral over de al dan niet beantwoorde liefde, huwelijk en sex gaan. 

Deze izran zijn echter geselecteerd voor een speciaal hoofdstuk over “de ethnoculturele betekenissen van de thee” en zijn dus niet representatief voor de Riffijnse poëzie. In de 290 izran in de verzameling van Mayssa en Mourigh (2015) komt thee maar vier keer voor, waarvan drie keer  gerelateerd aan het feest ter gelegenheid van de bruiloft, dus waarschijnlijk zonder metaforische lading. Het suikerbrood komt drie keer voor, in twee gevallen eveneens gerelateerd aan het feest. In de Riffijnse poëzie van na 1950 spelen thee en suiker zeker een constante, maar vermoedelijk geen centrale rol.

 

NOTEN

(*1.)
Wisten de Fransen al in het begin van de twintigste eeuw hoeveel inwoners Marokko had? Gaan de schattingen om heel (Frans) Marokko of alleen om de de gebieden die door de Fransen bezet waren? Ook afgezien van de grote variatie in de schattingen van de suikerconsumptie in het tweede decennium van de twintigste eeuw, zijn de cijfers lastig vergelijkbaar. Soms wordt gepreciseerd dat de cijfers alleen over de volwassen bevolking gaan, maar meestal niet. Sommige cijfers over de suikerconsumptie zijn kennelijk afgeleid van de suikerimport, een ander cijfer is gebaseerd op een
case study over een klein aantal gezinnen. De cijfers over het beslag op het budget gaan soms over het familiebudget van boerengezinnen, soms over het voedselbudget, soms over het huishoudbudget, soms over het totale inkomen. Veel cijfers worden ook gepresenteerd als relatief en zijn moeilijk aan elkaar te verbinden. Zo lezen we op pagina 123 dat er in 1908 zeven keer zoveel thee werd geïmporteerd als in 1888 en dat de Britten, die de theehandel domineerden, in 1912 drie keer zoveel thee naar Marokko exporteerden als in 1907. Kun je die cijfers met elkaar vermenigvuldigen en concluderen dat er in 1912 dus 21 keer zoveel thee geïmporteerd werd als in 1888? Het is jammer dat Cornwell geen poging heeft gedaan om de betrouwbaarheid van deze onvolledige en ongelijksoortige cijfers te wegen.

(*2.)
Het is duidelijk dat Carleton Coon liever tafelde met Riffijnen dan met Arabieren:
“In de tafelmanieren verschillen de Riffijnen slechts op enkele punten van de Arabieren. De Riffijn wast zijn handen met warm water en zeep en veegt ze af aan een handdoek voordat hij gaat eten (…) Na het eten spoelt hij zijn handen en droogt ze. Hij geeft zich niet over aan het gorgelen en spuwen dat de Arabieren doen terwijl ze de handen wassen. Hij fluimt niet op de grond en tegen de muur zoals Arabieren doen en hij boert niet om zijn waardering voor de maaltijd te laten blijken. In de feitelijke manier van eten echter, van het rituele breken van het brood tot het schenken van de thee, zijn er weinig verschillen, behalve dat de Riffijnen vaker houten lepels gebruiken en minder vaak hun handen.”
(Carleton Coon, Tribes in the Rif, p.63)

Reacties zijn gesloten.