Het riet, het riet vecht met de winden in de hemelen

  1. Justinard 1926, p.61. Igzennayen.

Aya ralla, aya ralla, aya ralla buya
Aɣanim aɣanim gjenna iḥari lhaua.
A tarbat tamziant, cillaḥ umi thaua!
Aya ralla.
Adariɣ ad mḥiɣ g uceqciq n tamja.
A tarbat tamziant, mainxef da ii tbra?

O mevrouw, o mevrouw, o mevrouw, o mijn vader.
Het riet, het riet vecht met de winden in de hemelen.
O jong meisje wat zijn je minnaars talrijk!
O mevrouw.
Ik schrijf, ik wis woorden op een gebroken rietfluit.
O jong meisje, waarom heb je mij beroofd van mijn verstand?

 

[De laatste twee regels presenteert Justinard ook als een zelfstandige izri (53). Dit laat iets van de poëtische ontwikkeling zien. Veel izran bestaan uit twee regels die in optredens aan elkaar geplakt werden. Het bindmiddel was het ay aralla buya-refrein. Dat het inderdaad fungeert als refrein laat het aanzetje in het midden van deze izri zien.

Volgens Hart en Joseph&Joseph was dit refrein in de jaren vijftig en zestig de standaard in de izran die door jonge vrouwen werden gezongen. Of dit ook al het geval was in het eerste kwart van de twintigste eeuw is de vraag, want in de oude bronnen komt het maar een paar keer voor. Biarnay heeft er ook een (21), Renisio geen enkele. Ze signaleren ook niet dat het een vaak voorkomend refrein is. Kennelijk is het gebruik om dit refrein altijd als onderbreking te gebruiken tussen twee izran, pas vanaf de jaren dertig ontstaan. Waarschijnlijk gebeurde dit hand in hand met de verdwijning van de persoonlijke mannelijke stem uit het huwelijksfeest en het verdwijnen van de langere izran.

De izran van beroepsmusici, vanaf de jaren zeventig, worden weer langer, maar ze voelen vaak als een combinatie van regelparen die geen strakke inhoudelijke relatie met elkaar hebben. Ze waren, in ieder geval voor een deel, een samenstelling van bestaande izran. Hetzelfde regelpaartje kan ook gemakkelijk in andere liederen opduiken.]

Reacties zijn gesloten.