167. Renisio 1932, p. 212. Ait Iznassen.
Isiɣ-c, a ḍar inu, al El Menzel
Ufiɣ din Esmaɛil am weidi iẓẓal
Tadinit taɛaryant ɣer lebḥar ag iqabel.
Ik heb je opgetild, o mijn knie, tot aan Menzel.
Daar zag ik Ismail bidden, zich rekkend als een hond
In zijn blote kont, in de richting van de zee.
[Uiteraard bidt Ismail de verkeerde kant op. Die blote kont zal wel homoseks suggereren.]