Mouh is vertrokken zonder mij ‘tot ziens’ te zeggen

  1. Biarnay 1917, p. 359. Ibuqquyen

Aya rḥmam-inu,
Uami-iugur Muḥ ur-daii-ini: Bqau ɛla-xeir.
Ya-yemma! Ɛica tqqen ḥazem n-ğḥrir
Tzrg-as ra timwua.
Rbbi iṣbbr uer-inek, a-Ɛllal uma,
Isuc-ac i-rhmm iḍa.
Ugur a-ḍar-inu, mmmi, ur taḥḥd acer.
Tikri ak-gguraɣ ḥaca uḥadi muḥar!

O mijn duif,
Mouh is vertrokken zonder mij ‘tot ziens’ te zeggen.
O moeder! En Aicha heeft haar hoofd gesierd met de zijden hoofddoek
Waarvan zij de franjes gerold heeft.
Moge de Heer jou berusting geven, o Allal mijn broer,
Dat Hij je de zorgen laat verdragen die je dit jaar belasten.
Voorwaarts  o mijn voet, o mijn zoon, sleep je niet voort.
De lijdensweg die ik ga, zou voor anderen dan ik niet te verdragen zijn!

 

Biarnay:

Een moeder beklaagt zich dat haar zoon plotseling vertrokken is, wegens liefdesverdriet.

Zijn vrouw Aicha is daar blij om en heeft de feestelijke kleren aangetrokken die getrouwde vrouwen bij belangrijke gelegenheden dragen. De moeder vraagt God haar zoon bij te staan en hervat zich. [Ik begrijp niet wie ‘Allal’ is. Misschien maant ze niet haar zoon Mouh tot berusting, zoals Biarnay stelt in zijn bespreking, maar haar man.]

Reacties zijn gesloten.