O bloesem, o bloesem van kweepeer en granaatappel

14. Biarnay 1917, p.333. Temsaman

Away-ya nua, nuaa-n-cfiras ij-d-arman!
Aywa-ya zri iṣfan, uikid-ec ε-ixḍan,
Amen ixda xen-naεman ttmannat x-idmaan.
Xaci Aḥmuc tiṭṭauin tixrcanin. Uaia sus n-ixsan
Mames ε-ggex I-wueṛ-a icem iεdan?

O bloesem, o bloesem van kweepeer en granaatappel!
O zuivere schoonheid, men zal mij niet meer van je scheiden,
Zoals men de klaprozen en windes op de berghellingen niet kan scheiden.
Tante Hamouch met de zwarte ogen, de wormen vreten aan mijn botten.
Wat te doen voor dit hart waar jij niets van wilt weten?

 

Biarnay:
Dit gedicht is geschreven voor een jongeman die verliefd is op een getrouwde vrouw, Hamouch, maar zij wil niets van hem weten. Hij spreekt haar aan als xasi: tante (van moederskant), wat erop duidt dat ze getrouwd is.
In zijn eerste publicatie van dit gedicht (1915) merkt Biarnay op dat het weinig discreet is om de vrouw bij naam te noemen en zo slachtoffer van roddel te maken; hij meent dat dit bedoeld is om de jaloezie van haar man aan te wakkeren en zo een crisis in het huwelijk te veroorzaken.

[De klaprozen en windes zijn een ijzersterk beeld voor verbondenheid, maar om het te begrijpen moet je wel een beetje tuinieren zoals ik, of een boer zijn zoals de Riffijnen. Als je een winde uittrekt, trek je ook een aantal klaprozen mee; en als je een klaproos uittrekt, trek je ook windes mee omhoog.]

 

Reacties zijn gesloten.