O gazellejong, o leeuw, o mijn vreugde

  1. Justinard 1926, p.56. Igzennayen.

A iɣid uunzɣar, a bu haru, a lɛanait.
Aucaiid ad suaɣ aḥuma dxiiqen cmait.

O gazellejong, o leeuw, o mijn vreugde.
Geef mij te drinken en stel de kwaadaardigen teleur.

 

[Het komt zelden of nooit voor dat een vrouw haar minnaar aanduidt met bu haru (vader van de leeuw). Met ‘gazellejong’ trouwens ook niet. Dit zijn metaforen die door mannen worden gebruikt. Waarschijnlijk is dit dus een izri van mannen, die in de mond gelegd is van een vrouw. Met de kwaadaardigen zullen de roddelaars wel bedoeld zijn. ‘Drinken’ verwijst naar seks.]

Reacties zijn gesloten.