O mijn Fettouch!

  1. Renisio 1932, p.248. Ibuqquyen.

 

Aya Feṭṭuc inu!

Iddji Feṭṭuc inu, enn  edjiɣ gi leqcar,
Taqammumt tameẓyant tazbibt uka tcar,
Ennefs am eddjawi gi tḥanut uɛṭṭar,
Xeḍřend xfi g-ubrid kecnayi ifarrumen
Ejjanayi am ukidar!
Exanayi dezz ufiɣar,
Ejjanayi dazuggwaɣ am yerden ug unnar!
Maddja ur dayi tessined aqqai d Aɛři u Ɛukca,
Idarren dizegraren aqenfuḥ u wucca.
Ezzin u gi iddji, řebhut aqqayen ḍa.
Llahuma ɛalik el ḥamd ami tiwi řamer!

O mijn Fettouch!

O mijn dochter, o mijn Fettouch, die ik zo goed beschermd had,
Jij wier mond zo klein is dat een rozijn deze kan vullen,
En wier adem ruikt als de gomhars van de drogist,
Ze hebben mij onderweg aangesproken en mijn tanden uitgeslagen
En me achtergelaten als een versleten ouwe knol!
Ze hebben me vertrapt als een adder,
Me net zo rood laten worden als het gedorste graan op de deel!
Als je niet weet wie ik ben, ik ben Ali u Akcha,
Met de lange benen, met de hazewindsnoet.
Ik bezit geen schoonheid maar wel eigendunk.
O mijn God, zij geprezen dat Gij de pest hebt verdreven!

 

Toelichting Renisio:

Een man is op reis met zijn dochter. Hij wordt onderweg in elkaar geslagen en zijn dochter wordt ontvoerd.

Reacties zijn gesloten.